Wat is een klinisch-wetenschappelijke beroepsvereniging?

VVOG-voorzitter Jan Gerris verduidelijkt:

Wanneer men de titel van dit stukje nog maar bekijkt, valt op dat er combinatie van vier uiteenlopende aspecten voorligt: kliniek, wetenschap, beroep en vereniging (mensen).

Heb je dan een mythisch dier voor ogen met een paardenlijf, een koeienkop, hertenpoten en een leeuwenstaart? Hoe kan een wetenschappelijke vereniging ernstig genomen worden wanneer zij terzelfdertijd ook een beroepsbelangenvereniging is? Hoe kan in een bij uitstek klinische discipline op het werkveld wetenschap beoefend worden? Is hier geen sprake van een incompatibiliteit, een antagonisme zelfs, waarbij de vier wielen van de wagen elk een andere richting oprijden en de wagen spinnend ter plekke blijft tollen? De vraag is niet enkel retorisch, want wanneer je er goed blijft bij stil staan, is er ook wel een schijnbare contradictie of een wederzijdse exclusie. De instelling die een wetenschapper heeft, de wijze waarop hij in de wereld en de waarneembare werkelijkheid staat is geheel anders dan die van de handelende clinicus. De eerste voelt zich tevreden bij het ontrafelen van mechanismen en verbanden, zoekt een ruimer kader en interpreteert feiten in de context van algemeen geldende regels en wetten. Hij streeft dus naar kennis en inzicht in het algemeen geldende. De tweede is de meester van het omgaan met kleine individuele verschillen. Hij is concreet en gedraagt zich oplossingsgericht wanneer iemand zorg zoekt. Hij voert uit wat anderen voor hem hebben uitgeschreven en geverifieerd. Maar alle twee zijn ze intelligent, verdienen geld en hebben hobby’s en menselijke bezigheden.  De eerste werkt wellicht in een groot ziekenhuis met academische of research interesses, gefocust op innovatie, onderzoek en didactiek; de tweede werkt alleen in een eigen praktijk of in een meer bescheiden ziekenhuisverband en is gefocust op de zorg. In werkelijkheid zijn deze twee schijnbaar tegengestelden in elkeen van ons in mindere of meerdere mate aanwezig en kan men enkel hopen dat elkeen professioneel terecht komt waar hij of zij best past en aardt.

Mijn (vast)stelling is dat de VVOG een erg mature vereniging is die aan deze uiteenlopende uitdagingen op evenwichtige wijze vorm en inhoud weet te geven.

De VVOG is in de eerste plaats een vereniging voor clinici. Ik denk niet dat er een actief lid van de VVOG is die geen klinische praktijk beoefent. De verschillen in intensiteit en focus kunnen zeer groot zijn maar contact met patiënten is een gemeenschappelijk kenmerk en staat dan ook voorop. De afgezaagde uitdrukking “de patiënt staat centraal” is dus zeker een realiteit voor VVOG leden.

De VVOG is ook een wetenschappelijke vereniging en dit in twee betekenissen: een fundamentele en een methodologische. De tijd waarin wetenschappelijk onderzoek slechts ernstig werd genomen wanneer een onderzoeker eenzaam en alleen week- en zondag in een donkere kelder doorheen een microscoop zat te turen naar coupes, is lang voorbij. Modern onderzoek gebeurt in teams, in goed uitgeruste lokalen en met apparatuur die vaak tussen verschillenden laboratoria wordt gedeeld. Het is ook een voltijdse bezigheid en niet iets wat men er nog even bij neemt tussen de verplichtingen van de kliniek in. Sommigen van ons leiden of participeren in zulke onderzoeksteams. Dit onderzoek geeft gestalte aan relatief fundamentele onderzoeksvragen waarvan het antwoord meestal ver voorop loopt op klinische toepassingen, maar niet altijd. De andere vorm van wetenschap in ons vakgebied betreft het toepassen van wetenschappelijke methodes bij klinische vraagstellingen en dit is het hele toepassingsgebied van de evidence based medicine en evidence based nursing. De hele filosofie achter de Cochrane library dient dit doel, zowel inzake diagnostische als inzake therapeutische en/of interventionele aangelegenheden. Zonder aan de EBM/EBN absolute status toe te kennen, is het verdedigbaar te stellen dat het diep infiltreren van deze denk- en werkwijze meer gedaan heeft voor de intrinsieke kwaliteitsverhoging van ons werk dan alle JCI’s, NIAZ’en en Qmentums bij elkaar. Of, laat ons stellen, op een andere wijze.

Deze primordiale klinisch-wetenschappelijke dimensie van onze VVOG wordt tot uitdrukking gebracht in de talrijke didactische hoor- en spreekmomenten die wij organiseren met o.a. het Jaarcongres, de Lentevergadering, de Ethiek & Economiemeeting, de roterende postuniversitaire studiedagen, de (al dan niet verplichte) cursussen, de perinatale avonden e.a. Er zijn ook talrijke administratieve vergaderingen ( 4 fysieke raden van bestuur per jaar, 2 fysieke KWPs, teleconferenties, bestuursvergaderingen van de werkgroepen en bijzondere interessegroepen enz. ). De VVOG is wellicht de meest actieve klinisch-wetenschappelijke vereniging van alle medische verenigingen in België.

Niet alle klinisch-wetenschappelijke verenigingen hebben ook een beroepsbelangenverdediging onder hun hoede, zoals bij onze VVOG wel het geval is. Vaak zijn de “wetenschappelijke” en de “beroeps” groep totaal van elkaar gescheiden en maken zelfs geen deel uit van eenzelfde overkoepelende structuur. Voordeel is wellicht dat bij gescheiden huishouden een beroepsgroep extremere standpunten kan innemen zonder dat dit negatief afstraalt op de “bravere” wetenschappelijke zustervereniging. Nadeel is een gebrek aan diepe integratie en een zeker verlies aan geloofwaardigheid. Wanneer wetenschappelijke juistheid én beroepsmatige billijkheid naast elkaar in één vereniging worden behartigd, gaat men al gauw inzien dat beide met elkaar moeten sporen en dat de ethische en economische aspecten van onze beroepsactiviteiten onlosmakelijk verbonden zijn met de wetenschappelijke. De meest originele uitvinding is machteloos wanneer ze onbetaalbaar of niet te operationaliseren is.

Als vereniging wordt onze maturiteit dan ook op vele vlakken tegelijk getoetst: in de eerste plaats door het vinden van een duurzaam evenwicht tussen wetenschap (waar de omnivalente gynaecoloog van de praktijk verder af staat maar de collega van het grotere ziekenhuis dagelijks in vervlochten zit) en beroepsbelangen (het ijveren voor een interessante praktijkinhoud), om het sociale (een kring van collega’s die soms vrienden worden) zeker niet te vergeten. De VVOG heeft, om dat mogelijk te maken, ingezet op enkele duurzame mechanismen. Vooreerst is er de structurele opsplitsing in werkgroepen, waar men vrij kan bij aansluiten: de VWV, VWRG, VWAG en VVOG. Met, als vijfde werkgroep, de BBC. En in afwachting vaneen zesde: de VWUG? De werkgroepen werken hoe langer hoe autonomer en staan in principe zelfstandig in voor het aanleveren van de wetenschappelijke inhoud van al onze congressen, symposia, postuniversitaire studiedagen, cursussen e.d.m.

De supervisie hiervan wordt waargenomen door de Kommissie Wetenschappelijke Programmatie (KWP), die, als emanatie van de Raad van Bestuur, een overkoepelende en waar nodig bemiddelende functie heeft, en die door een aparte voorzitter wordt belichaamd. De ervaring van de laatste jaren heeft aangetoond dat deze functie aan de ene kant nodig is, aan de andere kant in het ideale geval vooral ondersteunend is, en zeker niet een “schoonmoeder” functie betekent t.o.v. de autonome werkgroepen. Deze getrapte structuur maakt het werk beheersbaar al is de taak van werkgroepvoorzitter zeer operationeel te nemen.

Naast de 5 werkgroepen is er ook nog de VVOG+ voor senioren en is er ook een ASO vertegenwoordiging in de RvB.

Tot zover de interne structuur van de VVOG, die vooral bottom-up en organisch is gegroeid. De laatste decennia is er een bewuste en gewilde progressieve professionalisering geweest van de VVOG. Mede door de komst van een professioneel werkend VVOG bureau, bestaande uit een manager en een managing-assistant, ad hoc bijgestaan door enkele free lance medewerksters, én door de medewerking van het congresorganisa  tiebedrijf Orga-Med, functioneert de VVOG nu als een middelgrote VZW. De nieuwe gebruiksvriendelijke website is daar eveneens een belangrijk aspect van verbinding van.

De vraag die men zich echter kan en moet stellen is welke de rol van de VVOG, àls klinisch-wetenschappelijke beroepsvereniging, nu is op de raakvlakken met de ons omgevende wereld, waar we immers niet in splendid isolation vertoeven. 

Is er een rol voor klinisch- wetenschappelijke verenigingen in politiek overleg en in het brede maatschappelijke debat?

De zesde staatshervorming voorziet in de oprichting van een Vlaams Instituut voor Kwaliteit in de Zorg (VIKZ). De usual suspects hebben het terrein al deels ingenomen: RIZIV, mutualiteiten, Agentschap Zorg en Gezondheid, Zorgnet-Icuro e.a. om er te gaan bepalen welke de goede kwaliteitsindicatoren zullen zijn, hoe ze toe te passen, en, op termijn, hoe ze te gebruiken als basis voor remuneratie. Allemaal legitieme en wijze spelers. Maar horen de klinisch-wetenschappelijke ( de dubbelterm is hier zeer bewust gebruikt ) hier ook niet legitiem thuis? De potentiële en als pejoratief geziene combinatie van een klinisch-wetenschappelijke vereniging met een beroepsbelangenorganisatie moet hier als een verrijking en niet als een risico gezien worden. Zeker een vereniging zoals de onze die sedert haar ontstaan een traditie heeft opgebouwd waar consensus wordt nagestreefd en waar de intrinsieke waarde van behandelingen niet wordt los gezien van hun maatschappelijke kostprijs hebben het in hun DNA beide (kliniek en beroepsbelangen) als gescheiden te benaderen. Soms wordt opgetreden vanuit een welbegrepen (vaak financieel) beroepsbelang, soms vanuit scherpe kennis en wetenschap.

In het verleden kon de VVOG nooit een gesprekspartner zijn voor de federale overheid die “enkel praatte” met nationale (Belgische) verenigingen. Een Belgische Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (KBVGV) bestaat wel, maar heeft in het kielzog van een toenemend maatschappelijk confederalisme jaren stil gelegen. Een vernieuwde samenwerking is echter in de maak. Aan de andere kant voorziet de zesde staatshervorming wel in nieuwe, Vlaamse, structuren, zoals het hierboven vermelde VIKZ.

Er zijn ook andere opdrachten en taken die een mature vereniging opneemt: communicatie met patiëntenorganisaties, tussenpersoon met internationale verenigingen zoals FIGO, ESHRE, ESE, ESCO, ESGO en andere, een derde wereld cel, een jaarlijks overzicht van wetenschappelijke publicaties door VVOG-leden, een officieel wetenschappelijk tijdschrift (Facts, Views and Visions in Obstetrics and Gynecology) en een laagdrempelig communicatieblad (Gunaikeia), het erkennen en vieren van ereleden, het structuren van contacten tussen gepensioneerde leden ( VVOG + ), aandacht voor onze sponsors.

Last but not least hecht de VVOG het grootste belang aan twee groepen personen die nog niet of onvoldoende in de picture kwamen: de jonge collega’s in opleiding en de patiënten. De Assistenten Specialisten in Opleiding (ASOs) hebben een vertegenwoordiger zonder stemrecht in de Raad van bestuur, een taak die vaak eenzaam was en weinig slagkracht had. Het huidige bestuur wil dit graag verruimd zien en zal meer actief naar deze groep luisteren. Van deze snel vervrouwelijkende groep  maken diegenen deel uit die binnen 10-20 jaar de VVOG zullen dragen. Voor “de” patiënt is het wellicht nog te vroeg een structurele vertegenwoordiging te bekomen in de RvB. Maar constructieve interacties met hoe langer hoe meer professionele patiëntenorganisaties kunnen niet langer uitblijven. De “lead case” zijn de gesprekken met vertegenwoordigsters van de vzw Bekkenbodemproblematiek.

Uit deze veel te korte opsomming van structuren en taken moge blijken dat de VVOG, onder impuls van gedreven voorzitters, die professionalisering voor ogen hadden, één groot huis met vele kamers is, waarin het goed werken is en waarin respectvolle onenigheid de vaak door praktijkverschillen gestuurde standpunten of visies toch onder één noemer van professionalisme kan brengen. Dat zo houden is voor elke crew die dit schip een tijdje mag besturen een voorrecht en dé blijvende uitdaging.

 
Deel dit bericht
Deel dit bericht